Januari 2019 – Het vee op de Rietveldse boerderijen moest bijgevoerd worden. Gras en hooi alleen zijn immers niet voldoende. Voor de winterperiode werd per schipper veevoer aangevoerd, het wintervoer. Daarbij ging het meestal om (bier)borstel, bollen, (bieten)pulp of (aardappel)moes.                                                                                                            Daarnaast was er het hele jaar door droogvoer nodig. Sommig vee, zoals varkens, was daar zelfs in hoofdzaak op aangewezen. Dit droogvoer in de vorm van meel, korrels of gedroogde pulp werd in zakken aangeleverd door maar liefst 6 verschillende veevoederbedrijven (‘meelboeren’). Zij brachten de zakken meel tot in het Rietveld. De meelvaarder – die functie had je toen in het Rietveld – bracht de zakken vervolgens een paar keer per week naar de boeren.

Meelvaarder Hein van Nierop in 1960

Aan het woord is Martien de Frankrijker (74). Hij had een boerenbedrijf in het Rietveld op nr.5, maar daarnaast was hij een tijd lang meelvaarder. In die functie bezorgde hij de zakken veevoer, die door de meelbedrijven werden aangeleverd, bij de boerderijen over het water. “Er was maar één plek waar de meelwagens tot aan de Rietveldse vaart konden komen. Dat was helemaal aan het eind, bij de Compierekade. Daar, aan het water, hadden we een schuurtje waar zij hun zakken meel afleverden”. Daarna laadde de meelvaarder – die betaald werd door de meelbedrijven – de zakken in zijn schouw en bracht hij deze bij de boeren. Per keer kon de schouw maximaal 5000 kilo vervoeren. “Maar dan moest je wel goed stapelen. Want het is voorgekomen dat de boot omging. Ja, dan had je wel een probleem.”

Het meelvaren was een loodzware klus; de balen meel wogen toen nog 50 kilo per stuk. “Vooral die grote zakken droge pulp waren niet te hanteren. En dan waren er ook nog boeren die deze zakken op zolder wilden hebben.”  Het veevoer werd twee tot drie keer per week naar de boerderijen gevaren. In de winter vaker dan in de zomer, wanneer een groot deel van het vee immers op het land stond. Maar het was in de winter ook nog op een andere manier zwaarder: “Vaak lag er ijs, waar je doorheen moest breken. En als het ijs sterk genoeg was moest je met de grote slee. Die trok je dan met de zakken meel erop over het ijs en soms ook nog door de sneeuw.” Er waren enkele van deze grote sledes in het Rietveld die door bewoners en leveranciers gebruikt werden.

Ook met de slee kon het fout gaan. “Een keer zakte ik samen met Gijs van der Lip – die mij in de winter soms hielp – met twee sledes en de zakken veevoer door het ijs. Maar gelukkig was dat bij de kant, zodat we de zakken nog konden redden.”

Martien de Frankrijker

Begin jaren 70 stopte Martien met meelvaren. Destijds had hij dit werk overgenomen van Hein van Nierop. “Maar toen had ik nog maar 12 melkkoeien en wat varkens en jongvee. Begin jaren zeventig had ik 30 melkkoeien en ging ik – door de nieuwe ligstal – naar 50 stuks. Het melkvaren kon ik er toen niet meer bij hebben, het werd gewoon te druk. Jan van der Lip nam het daarna van mij over.” In 1986 verhuisde Martien met zijn boerderij naar het Spookverlaat in Hazerswoude, waar hij uiteindelijk 80 koeien te melken had.

Vanaf 2006 bouwde hij zijn boerenbedrijf geleidelijk af. Sindsdien noemt hij zich ‘hobbyboer’.