Veenmoeras
Het Rietveld was ooit een groot veenmoeras langs de Rijn en gelegen in Hazerswoude en Alphen. Het gebied was door een drassige bodem, veel riet en struikgewas nauwelijks toegankelijk. Vaak liep het onder water, vooral in de wintermaanden. Toch vonden reeds in de Middeleeuwen de eerste ontginningen plaats aan de hoger gelegen randen langs de Rijn en de Voorweg in Hazerswoude.
Het midden van het Rietveld was het natste deel. Hier in dit deel van het Rietveld vonden ontginningen en drooglegging plaats vanaf de 13e eeuw. Het reeds aanwezige stroompje werd dieper uitgegraven en diende als ontginningsbasis. Haaks op deze vaart, die de Kerckvaert werd genoemd, werden percelen uitgezet.
Daar werd eerst al het hout weggehaald, vervolgens werden tussen die percelen sloten gegraven en uitgebaggerd. Omdat er veel bagger nodig was om droge voeten te krijgen werden het vaak brede sloten. Toch stond het land vaak in de winter weer onder water. Dat kwam door het inklinken van de grond en omdat bemaling ontbrak. Het houden van eendenkooien werd daardoor een hoofdactiviteit. Nevenactiviteiten werden rietwinning en hooibouw. Een boerderij houden kon toen nog niet.
Het water werd ingedamd
In 1470 werd aan de noordkant de Kruiskade aangelegd. Het land tussen deze kade en de Rijn werd de Hoornse polder genoemd. Deze kreeg al in 1491 bemaling en werd daardoor geschikt voor het vestigen van boerderijen.
In 1521 volgde aan de oostzijde de inpoldering van het ‘Rietveld onder Alphen’, tegenwoordig het Zaans Rietveld genoemd. Eerst werd de Coppierenkade aangelegd, nu Compierekade geheten. Deze kade legde men ook dwars door de Kerkvaart, waardoor deze vaart werd afgedamd. Rond 1530 kreeg dit Alphense Rietveld een eigen molen, (ook) de Rietveldsche molen genoemd, die zijn water uitstortte in de Gouwe. De afgedamde Kerkvaart werd geleidelijk gedempt – vanaf de Compierekade en vanuit Alphen – waardoor een pad ontstond, later het Rietveldsepad genoemd. Aan dit pad vestigden zich de boeren.
Aanvankelijk bleef men in het Alphense Rietveld nog varen, omdat de weilanden vaak nog niet over land bereikbaar waren. Vee en hooi in de boot bleven ook hier nog lang een vertrouwd beeld. Na 100 jaar, in 1634, werd de molen vervangen door een wipwatermolen met scheprad. Tegelijkertijd werd bij deze molen ook een verlaat aangelegd, zodat scheepvaart vanaf de Gouwe naar dit deel van het Rietveld mogelijk werd. De toegang over land naar dit Alphense Rietveld liep nog lang via de Compierekade, totdat het Rietveldsepad een openbare weg werd.
Het Hazerswoudse Rietveld bleef nog even wat het was: een vochtig gebied van verschillende polders waar de bewoners hun middelen van bestaan vooral vonden in het houden van eendenkooien. Rond 1600 waren dat er meer dan 10. Op de kaart zien we een viertal plekken waar mensen woonden, maar in werkelijkheid waren het er waarschijnlijk meer. In deze situatie kwam verandering toen de ingelanden besloten om hun 7 polders samen te voegen tot een grote polder van 570 hectare met als naam Het Rietveld. Het nieuwe polderbestuur kreeg snel toestemming van Rijnland tot de bouw van een achtkanten molen met ingebouwd scheprad.
Vaardorp het Rietveld
In 1648 was deze Rietveldse molen klaar. De drooglegging van het Hazerswoudse Rietveld kon beginnen. De houten en met riet bedekte molen bood ook huisvesting aan een molenaar, zodat de nieuwe polder het hele jaar droog kon worden gehouden. Naast de molen kwam een verlaat waardoor in en uit de nieuwe polder gevaren kon worden.
De Kerkvaert tussen de Compierekade en de molen kreeg een andere naam: de Rietveldsche Vaert. Aan deze vaart kwamen de boerderijen en woningen. In 1827 zijn dit er ongeveer 12, maar tegen het eind van de 19e eeuw zitten we aan 10 woningen en 11 boerderijen. Dit aantal zou nadien nauwelijks meer veranderen.
Een weg kwam er niet, hoezeer de bewoners zich er ook voor hebben ingezet. Het was te duur vanwege de slappe bodem, de versnippering en de afgelegen ligging. De bewoners moesten daardoor letterlijk roeien met de riemen die zij hadden. Dit varen maakte alles extra bewerkelijk.
Het vaardorp had zijn eigen wetten. Na de winter gingen de koeien naar buiten op het weiland bij de boerderij. Maar als het gras op was werden zij verscheept naar een ander weiland en vervolgens vaak weer naar een ander weiland. En voor de winter weer terug naar de stal. Het melken gebeurde uiteraard op de plek waar de koeien graasden. Je zag de boer dan ook vaak met zijn melkspullen in een roeiboot uitvaren. Ook ander vee, schapen vooral, zag je regelmatig in de boot. Hooi werd in die tijd intensief bewerkt en gedroogd (op ‘ruiters’) en daarna opgehaald. Soms met paard en wagen voor zover beschikbaar, maar vaker met de boot en zeker als het van verdere (w)eilanden kwam. Ook ander veevoer – het bijvoer en het wintervoer – werd met de schouw en de schuit aangevoerd. En dagelijks werd het melk van de koeien, dat de belangrijkste bron van inkomsten was, met de melkschouw afgevoerd.
Zij hielpen mee
Al dit werk werd niet alleen verricht door de veehouders en hun gezinnen. Op sommige boerderijen werkten ook daggelders, die meehielpen. En je had de melkvaarder. Hij haalde de bussen melk dagelijks op en bracht deze naar het dorp, waar een vrachtwagen ze vervoerde naar de melkfabriek. Ook was er een meelvaarder, die door de boeren betaald werd. Hij zorgde ervoor dat de zakken voedermeel , die enkele malen per week aan de Compierekade werden afgeleverd, op de boerderijen kwamen. En dan was er nog wintervoer nodig, zoals pulp, moes of bostel. Dat wintervoer werd bezorgd door de schipper , die ook ander zwaar materiaal naar de boerderijen kon brengen. Ondertussen zorgde de molenaar in de Rietveldse molen dat iedereen droge voeten hield.
- De geïsoleerde ligging, het moeten varen en het op elkaar aangewezen zijn had gevolgen voor het sociale leven in het kleine boerenvaardorp. Dit wordt beschreven in ”het sociale leven” onder Verleden in beeld, elders op deze site.
Recreatie
Het vaardorp telde slechts één niet-agrarisch bedrijf aan de Rietveldse Vaart, namelijk Klein Giethoorn. Al 100 jaar wordt deze uitspanning (hotel/café, roeibotenverhuur, bezocht door vissers uit de wijde omgeving of dagjesmensen uit de omtrek. Dankzij Klein Giethoorn werd het Rietveld ook een recreatiegebied voor de omgeving.
De opkomst van de sierteelt
Al vanaf het begin van de vorige eeuw begonnen zich enkele boomkwekers te vestigen aan de rand van de Rietveldse polder, tegen de Voorweg aan. Als een soort uitloper van het Boskoopse boomkwekerijgebied. En geleidelijk werd dit gebied groter. Rond de 2e Wereldoorlog kromp dit Rietveldse areaal weer in; er was toen immers geen vraag naar bomen. In de jaren ‘50 begon het aantal boomkwekerijen vervolgens opnieuw sterk te groeien. Enkele kwamen ook aan de Rietveldse Vaart.
Niet zelden waren het zonen van Rietveldse boeren die op deze manier in hun bestaan gingen voorzien. De sierteelt bood een steeds beter perspectief tegenover de kleine en ouderwetse boerderijen. Deze laatsten kwamen als gevolg van de schaalvergroting in de veeteeltsector steeds meer in de knel.
Ook in de kwekerijen moest hard gewerkt worden. Aanvoer (van grond e.d) en afvoer (van bomen en struiken) gingen ook hier vaak met de schouw. En op het land waren spade, schoffel en kruiwagen de belangrijkste hulpmiddelen. Maar er kon geld worden verdiend en het nabij gelegen Boskoop bood de juiste economische infrastructuur. De bereikbaarheid werd echter ook voor deze nieuwe bedrijfjes een dilemma. De druk op het gemeentebestuur om het Rietveld te ontsluiten nam in de jaren 50 dan ook nog verder toe. Uiteindelijk ging de kogel door de kerk: In 1971 werd een ontsluitingsweg aan de zuidkant van de vaart aangelegd, de burgemeester Smitweg. Vanaf toen ging het hard. De een na de andere boerderij werd gesaneerd. De weilanden werden na verkaveling boomkwekerijen. Er werden kanten geslagen, verharde paden aangelegd, loodsen neergezet en bedrijfswoningen gebouwd. In 1984 werd de ontsluiting van het Rietveld compleet, toen ook aan de noordkant van de vaart een weg werd geopend, de burg. Ten Heuvelhofweg.
De impact op de Rietveldse polder was enorm, haar aangezicht veranderde volkomen. Ook haar naam trouwens, het werd de Riethoornse polder door samenvoeging (1961) met de Hoornse polder. De naam Het Rietveld bleef voortaan voorbehouden aan de Rietveldse Vaart en de smalle strook grond erlangs: het vaardorp.
En juist daar vielen de veranderingen mee. Doordat de twee ontsluitingswegen op ongeveer 350 meter uit de vaart waren aangelegd bleef het oorspronkelijke karakter van het vaardorp voor een belangrijk deel behouden.